‘Nu is het alleen jij en ik, schoonheid,’ mompelt Ralph. Hij legt zijn hand op de ruwe huid van de tank. Het staal schroeit zijn vingertoppen, maar hij trekt ze pas terug als hij het gevoel krijgt dat zijn vel met het pantser is samengesmolten. De pijn voelt goed, alsof ze een bondgenootschap hebben, de tank en hij, bezegeld met een onzichtbare handdruk.
Kun je verliefd worden op een machine? Tankcommandant Ralph Lawrence denkt van wel – en na vijf jaar research begrijp ik waarom. Op het moment dat ik besloot de geschiedenis van de heldhaftige Musical Box voor mijn eigen verhaal te gebruiken, leverde me dat weliswaar het antwoord op een aantal belangrijke wie-, wat- en hoe-vragen, maar ook een heel aantal nieuwe kwesties op, die eigenlijk allemaal op hetzelfde neerkwamen: hoe zat het nou precies met die tanks tijdens de Eerste Wereldoorlog? Dus dook ik, vol goede moed en niet gehinderd door enige technische kennis, de geschiedenis van de Tank Corps in.
Ideeën voor gepantserde voertuigen werden al door de oude Grieken gekoesterd. Maar de technische revolutie die zich aan het begin van de twintigste eeuw had voltrokken en het uitbreken van een kersverse oorlog brachten de realisatie van dit soort wilde dromen ineens heel dichtbij. Engelse ingenieurs gingen vol enthousiasme aan de slag, zodat de geallieerden binnen no time een nieuw geheim wapen in handen hadden: het landschip – of, omdat die naam mogelijk teveel informatie aan de vijand prijsgaf: de (water)tank. Prototype Little Willie, dat in 1915 met trots aan de legerleiding werd gepresenteerd, was niet veel meer dan een veredelde tractor. Maar het begin was veelbelovend, en een jaar later rolden de eerste ‘echte’ tanks het slagveld op. Deze Mark I’s waren zware, logge machines, die op de vlakke weg zo’n 6 km per uur haalden. Hun kracht lag in het feit dat ze zwaar gepantserd waren en met hun rupsbanden niet alleen over het ongelijke slagveld, maar zelfs over loopgraven heen konden rijden. Klein minpuntje was dat er acht mannen nodig waren om de tank naar behoren te laten functioneren (waarvan er twee als hoofdtaak hadden de versnellingen te bedienen).
De tank bleef echter voortdurend in ontwikkeling. Zo verscheen in het voorjaar van 1918 de Mark V op het oorlogstoneel. Bij dit type tank waren onder andere de versnellingsmannen overbodig geworden (die konden nu andere nuttige dingen doen, schieten en zo). Maar met acht man in een overmaats koekblik bleven de werkomstandigheden verre van ideaal. Tijdens de strijd kon de temperatuur vanbinnen bijvoorbeeld wel oplopen tot zo’n 60 graden Celsius. Een kleinigheid was ook dat er regelmatig koolmonoxide lekte uit de ventilatiebuizen die door de cabine liepen, zodat de tank al rijdend langzaam maar zeker zijn eigen bemanning uitschakelde… Al met al kwam er in de loop van de oorlog behoefte aan een lichtere, snellere tank, die als ondersteuning voor de zware Marks kon dienen. Dit werd de Medium Mark A, oftewel: de Whippet.
De Whippet (‘windhond’) was in meerdere opzichten een verbetering: hij woog slechts een luttele 14 ton en reed topsnelheden van – hou je vast – bijna 13 km per uur! Bovendien waren er maar drie soldaten nodig om de tank gevechtsklaar te maken: de chauffeur, die in zijn eentje de twee afzonderlijke motoren bediende, de schutter, die het bewind voerde over de vier Hotchkiss-machinegeweren die uit de geschutstoren staken, en de commandant, die vooral verantwoordelijk was voor de koers die de tank reed. Mocht één van de bemanningsleden in het heetst van de strijd onverhoopt worden uitgeschakeld, dan was dat geen ramp: tijdens hun opleiding in het Engelse kamp Wool of het Franse Merlimont leerden de mannen allemaal dezelfde vaardigheden. In geval van nood kon de commandant dus sturen of de chauffeur een geweer bedienen. Omdat het met z’n drieën in zo’n krappe ruimte nog altijd niet echt arboproof was, beschikte elke tank over twee bemanningen. Tijdens grote offensieven konden zij elkaar dagelijks afwisselen. Zo werd de Whippet tijdens het laatste oorlogsjaar 1918 met wisselend succes voor de strijd ingezet. Met zijn platte motorkap, rechtopstaande geschutstoren en stoere gedrongenheid haal ik hem na vijf jaar research moeiteloos uit alle foto’s. En elke keer als ik hem als een oude vriend uit het korrelig zwart-wit zie opdoemen, maakt mijn hart een huppeltje van herkenning. Verliefd op een tank? Ik geloof dat het kan.
Foto's:
Bemanning van een Whippettank
Little Willie, het eerste tankprototype uit 1915
Een Mark V-tank met zijn achtkoppige bemanning
Doorsnede van een Whippet
Comments