De kolonel houdt zijn hoofd een beetje schuin. ‘U schijnt zich het lot van de jongen aan te trekken.’ ‘Hij bevindt zich in mijn district,’ zegt de majoor, zichzelf inwendig verwensend om de richting die het gesprek dreigt aan te nemen. ‘Het is de vijand.’ ‘Het is een kind! Hebt u kinderen, kolonel?’ ‘Nee. Hebt ú kinderen, majoor?’ De majoor zwijgt.
Kerstdag 1918. Een kleine jongen wandelt de Australische luchtmachtbasis in Bickendorf binnen. Zijn naam is Honoré, en hij heeft honger. De soldaten, die juist aan hun lunch zitten, nodigen hem uit om zich tegoed te doen aan hun plum pudding, en de jongen vertelt hen dat zijn ouders gestorven zijn en dat hij de oorlog is doorgekomen onder bescherming van vriendelijke geallieerde soldaten. De Australiërs zien wel wat in het magere kereltje, dat een jaar of negen oud moet zijn, en besluiten hem te adopteren. Honoré wordt Henri, en al snel Digger – de gebruikelijke bijnaam voor soldaten uit Australië en Nieuw-Zeeland. Hij brengt zijn tijd door met het doen van kleine karweitjes voor de militairen en vormt een bron van vermaak voor de mannen, die wachten tot ze gerepatrieerd zullen worden. Wanneer ze eindelijk terug naar Australië verscheept worden, smokkelt mecanicien Tim Tovell hem in een jutezak mee aan boord. Zo vindt de kleine oorlogswees een nieuw thuis in Queensland.
Het verhaal van Digger is bijzonder, maar niet uniek. Het was voor militaire eenheden gebruikelijk om een mascotte te kiezen voor hun compagnie of regiment. Vaak was dat een hond, zoals de beroemde Rin Tin Tin, maar ook andere dieren maakten hun opwachting in Frankrijk. Zo is A.A. Milne's Winnie de Poeh gebaseerd op de beer Winnipeg ('Winnie') die de mascotte van een Canadees cavalerieregiment was en na de oorlog in de Londen Zoo terecht kwam, waar hij Christopher Robins favoriete dier werd. Ook een coyotejong, een witte geit en een zwarte kat stonden op de spreekwoordelijke loonlijst van de geallieerde legers. Het duurde echter niet lang of ook de plaatselijke jeugd werd als mascotte geadopteerd. Zwervende weesjongens, op zoek naar voedsel, bescherming en avontuur, vonden al snel hun weg naar de geallieerde soldaten. Geschat wordt dat tijdens de oorlog maar liefst 200.000 Franse kinderen één of beide ouders verloren. Doorgaans werden deze kinderen opgevangen in tehuizen, waar ze, mede door gulle giften uit Amerikaanse ‘wezenfondsen’, verzorging en een opleiding ontvingen.
Maar ook soldaten werden gestimuleerd om zich over loslopende kinderen te ontfermen. Dit was niet alleen voordelig voor de zwervertjes zelf, maar ook voor het moraal van de troepen, zo meende men. De Franse en Belgische jongens en meisjes moesten de soldaten herinneren aan hun kinderen thuis en aan de goede zaak waarvoor ze vochten. In de praktijk bleken de militairen zelfs geen aansporing nodig te hebben. Er zijn talrijke foto’s waarop jochies tussen de acht en de veertien jaar vol trots tussen hun adoptievaders poseren in een op maat gemaakt uniform, niet zelden voorzien van een nonchalante sigaret. In Nooit meer wachten is het de compagnie van majoor Klostermann die zich over de jonge Gabriel ontfermt en hem van snoep en aandacht voorziet. Maar of het leger de beste plaats is voor een kind om op te groeien, valt ook in dit geval nog te bezien…
In de regel bleven de kleine mascottes na de oorlog in hun geboorteland terwijl de militairen naar hun eigen kinderen terugkeerden – maar niet altijd. Zo slaagde een Australische soldaat er in 1918 in om een Belgische jongen in zijn plunjebaal mee aan boord te smokkelen, met de bedoeling hem mee te nemen naar huis. De twaalfjarige Albert Dussart was zijn volledige familie kwijtgeraakt aan de oorlog en belandde, bang en uitgehongerd, in de gelederen van het 26e bataljon Australiërs. De soldaten gaven hem te eten, kleedden hem in een uniform en droegen hem allerhande kleine taken op, zoals het wassen van sokken. Aan het eind van de oorlog besloot zijn 'pleegvader' hem, tegen alle orders in, mee naar Tasmanië te nemen.
Aanvankelijk leek zijn reis voorspoedig te gaan, maar de soldaten waren zo opgewonden dat 'Garçon' (Alberts bijnaam) aan boord was, dat ze zijn aanwezigheid aan de autoriteiten verraadden. In Engeland werd de jongen van de soldaten gescheiden en door de politie opgesloten, met de bedoeling hem terug naar België te sturen. Albert slaagde er echter keer op keer in om te ontsnappen, en ook zijn pleegvader deed verschillende pogingen om de jongen vrij te krijgen. Uiteindelijk gaf een Australische generaal toestemming om Albert met het troepenschip mee naar Tasmanië te sturen. Hij zou de rest van zijn leven 'Down Under' blijven.
Foto's:
1. Honoré ‘Digger’ Hemene met zijn latere Australische adoptievader, de luchtvaartmecanicien Tim Tovell
2. Vier Franse jongens krijgen lunch van een groep Amerikaanse soldaten in 1918
3. De Franse jongen Lee Gerard, 13 jaar oud, poserend op een machine van de 1e Tank Brigade in 1918.
4. Soldaten van het Australische 26e bataljon op hun terugweg naar Sidney. Op de voorste rij, tweede van links: Albert Dussart
5. Albert en zijn pleegvader George Leahy
Comments