top of page
  • Foto van schrijversarahvdmaas

Schimmen



Achtennegentig jaar later hobbel ik op de bijrijdersstoel van een geleende camper over de lange straatweg van Bapaume naar Albert. Het is september 2016. Aan weerzijden van de kaarsrechte weg staat het bomenlint in volle tooi, maar de graanvelden zijn geoogst. Een goudglooiend stoppelkleed strekt zich kilometers ver uit onder de zomerhemel. Ik tuur naar de wazige horizon. ‘Nog even geduld,’ fluistert een stemmetje in mijn hoofd. ‘We zijn er bijna.’ Niet-vermoedend dat het op dat moment nog vier jaar zal duren voor ik de laatste punt achter het verhaal van Gabriel, Ralph en majoor Klostermann zou tikken, strek ik mijn nek. Het voelt als blind daten. Maandenlang heb ik deze plek in mijn hoofd door geslenterd, aangeraakt, afgetast. Waarin zal ze me teleurstellen? Welke verrassingen heeft ze nog niet prijsgegeven? Dan zie ik de Maagd.


Ze ligt in het dal, de zon vangend in haar Kind. Links van haar tweelingt de toren van het stadhuis uit de vormloze stadsmassa omhoog. Ik haal diep adem en knijp even mijn ogen dicht. Als ik ze weer opendoe, is de omgeving veranderd. Naast ons, achter de bomen, galoppeert een man op een paard door het koren. Hij draagt een pet en een sabel, zijn blik is gericht op de torens. De explosies die hij hoort, zijn weggestorven. Als we de Rue de la Fontaine opdraaien, staan alle huizen weer overeind. We installeren de woonmobiel op de camping. Daarna trekken we te voet het dorp in. De schaduw van de klokkentoren ligt over de leistenen daken. Uit de verdwenen Rue d’Amiens klinkt het geluid van kindervoeten, die me voorgaan naar het plein waaraan de kerk nu ligt. ‘Ik kom op bezoek,’ fluister ik.




Onder de hoge entreebogen stap ik de basiliek binnen. Het schemerdonker laat zich pas na een paar seconden wegknipperen. Nu er geen gaten meer in het dak zitten en het roosraam boven het koor opnieuw beglas-in-lood is, doet het halfduister haast onnatuurlijk aan. Ik volg mijn kleine gids door het gangpad naar het altaar met zijn koude marmer en zijn vergulde tabernakeldeur. Eén voor één gaan we de nissen langs, waarin geen honden maar heiligen staan, gehuld in de stilte van een enkele kaarsvlam. Het hoge Mariabeeld in de kapel ziet vaag glimlachend op ons neer. Ik kan het niet laten en wring me in bochten om achter haar voetstuk te kijken, waar het nog vaag naar chloroform en jenever ruikt. Geen Engelsman. Natuurlijk niet.


Tegen de oostmuur van de basiliek ligt de entree van het museum Somme 1916. We betalen entree en dalen direct voorbij de kassa af in de witgekalkte tunnels die onder de kerk doorlopen. Geen ratten die wegschieten voor mijn voeten, niet de geur van bloed en muf stro, geen soldaat die in het donker ligt te ijlen. Hier leeft de oorlog in andere relieken dan de mijne. Echte verhalen van echte jongens. Toch is misschien dit wel de plek waar de werkelijkheid het dichtst aan mijn verbeelding grenst. Lang voor ik de Maagd van Albert ontdekte, wist ik dat er een crypte of een tunnel onder Gabriels kerk moest liggen. Een plek waar de Engelsman zich kon schuilhouden, en vanwaar hij ongemerkt zou kunnen ontsnappen als één van de Duitsers in het dorp zijn aanwezigheid mocht vermoeden. Ik was blij als een kind toen ik het verhaal van het hangende beeld onder ogen kreeg, maar toen ik ontdekte dat er onder de basiliek van Albert een Middeleeuws tunnelstelsel liep dat bovendien een oorlog later als schuilkelder voor luchtaanvallen werd gebruikt, kon ik wel dansen – en dansend ga ik die dag de rattentunnel door.




Er is licht aan de uitgang in het stadspark. Gadegeslagen door mannen op stretchers, die onder hun wollen dekens op de ambulances wachten en luisteren naar de Ancre die in een waterval naar beneden ruist, knerp ik mijn weg over het schelpenpad. Iets verderop ligt, bovenaan de treden van de bordestrap, het nieuwe stadhuis. Ik gluur naar binnen, de hal in, naar de brede wenteltrap, waar schimmen op en af draven met lijsten in hun hand, de vage odeur van haarpommade en Russische tabak in hun kielzog achterlatend. Onzichtbare machines tikken rapporten. Voor het raam meen ik een stramme gestalte te zien, die peinzend naar de drie wapperende vlaggen aan de gevel staart – Frans, Duits en Brits.





De volgende dag laten we de stad achter ons. Nog altijd ligt de oorlog hier als een blauwdruk over het landschap. Langs alle wegen staan gedenkkruisen. Pozières, Thiepval, Beaumont-Hamel. Kleine, ommuurde begraafplaatsen, schijnbaar achteloos tussen de maisvelden. Een verdord gazon en twaalf rijen stenen. De aarde is bezaaid met de prijs van de overwinning. Iets buiten Albert staat langs de straatkant een monument – een obelisk met vier tankmodellen. Een metalen Whippet kijkt uit over de heuvels, waar bijna een eeuw geleden een machine met drie jongens voorgoed tot stilstand kwam.




In het dal blinkt de zon in de handen van de Maagd. Als ik me omdraai, zie ik door het veld een jongetje achter een hond aan huppelen, weg van de oorlog, mijn blikveld uit. Zijn stem draagt niet langer tot aan mijn oren. Gabriels verhaal is af. Maar natuurlijk is het eigenlijk nog maar pas begonnen.

222 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page